© 1989 - 2024

Kerstnacht 1875 op Wieringen

Het meest opmerkelijke aan Abraham IJsbrand Verdenius was zijn lach. Hij had er zijn zwakke gezondheid achter verborgen, zijn vroeg gestor­ven moeder mee om de vinger gewonden en zijn vrouw mee veroverd. Die lach deed zijn ogen vrien­delijk glanzen, schoof zijn bakkebaarden grappig omhoog. Abraham IJsbrand Verdenius sprak wei­nig, was geen predikant die zijn gehoor werkelijk kon boeien. Na een door ziekte moeizaam verlo­pen studie kwam hij terecht in het Zuid-Hollandse Strijen, een stijf plaatsje. Zijn woorden gleden af op de steile kerkgangers en zijn aangeboren vriende­lijkheid verkilde. Het beroep naar Wieringen op de veertiende maart 1864 kwam als een verlossing. (1) 

Zijn vrouw Elisabeth, Vlielandse van geboorte, was al even gelukkig met de nieuwe woonplaats. Ze nam de oude hokkige pastorie voor lief en maakte er een gastvrije woning van.

Kerkplein, Hippolytushoef omstreeks 1913. Pastorie van de Hervomde gemeente.

Het predikantenechtpaar vond in Luitje Wieg­man een toegewijde hulp. Lezen of schrijven kon ze niet. Maar het brood dat ze bakte had een heerlijke geur. Ze wist alles van zuurkool maken en bonen inzouten, kon zelfs het paard bespannen als dat zo uitkwam. En zonder dat daar ooit over gesproken was, brandde ze in een gietijzeren schaaltje de gra­nules waarvan de rook verlichting moest geven als dominee geplaagd werd door zijn astma.

Verdenius had zijn gerij op Wieringen gekocht. Een licht rijtuig op twee hoge wielen. De ruin ge­bruikte hij ook als rijpaard. De onderhandelingen over de aankoop hadden hem dichter bij het volk gebracht dan vele bezoeken met twee ouderlin­gen.

Hij was al spoedig een bekende verschijning, hoog te paard of met zijn vrouw in het rijtuigje. Me­nig tochtje ging naar een jonge moeder. Elisabeth genoot altijd weer van zo’n stijf ingebakerd pakje in haar armen. Maar de tocht terug had meestal iets weemoedigs. Hun huwelijk bleef kinderloos en niet, zoals honderd jaar later, uit vrije wil. Sa­men hadden ze gebeden om de vervulling van hun liefde die eerlijk en ongecompliceerd was. Maar de jaren namen hun woorden mee.

Kerkplein, Hippolytushoef omstreeks 1897. De woning tweede van links deed dienst als Doopsgezinde pastorie. In 1898 hebben de Doopsgezinden op dezelfde plaats een nieuwe pastorie laten bouwen tegenover hun kerk (bouwjaar 1851) in de Vermaningsteeg.

Zo af en toe werd de omslachtige reis gemaakt naar het Friese stadje Franeker. Daar woonde Elisabeths enige zuster Chrisje, getrouwd met de knappe notaris Evert Salverda, en omgeven door een talrijke kinderschaar. De kinderen waren dol op oom en tante, die zoveel speelser en toegeef­lijker waren dan hun strenge moeder. Chrisje, ten­ger van postuur en met grote ogen die te glanzend waren, regeerde het gezin met strenge hand. Evert had andere zaken aan het hoofd, al kon zijn blik wel eens wat te lang rusten op de rokken van de bin­nenmeid.

Toen in maart 1875 een brief uit Franeker kwam was er niemand om deze in ontvangst te nemen. Een vreselijk gebeuren ging van mond tot mond. Een jonge vrouw op Stroe, moeder van vijf kinde­ren, had zichzelf van het leven beroofd.(2)

Scene van een Wieringer begrafenis op Stroe rond 1870, verfilmd door Daan Pool in 1949. Vrouwen in rouwkleding (met huik) verlaten het kerkhof. Op de poort de tekst: Stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeeren.

Hoe God te plaatsen bij zoiets, Abraham Ver­denius miste de welsprekendheid om deze vraag te kunnen verdoezelen. Zijn woorden, meer nog dan anders omgeven door het zagen van zijn bronchiën, doorbraken de wanhoop niet. Zijn ge­bed op het natte kerkhof ging verloren in de kille wind, droeg niet verder dan de groen uitgeslagen muren van het vervallen kerkgebouw dat door de bevolking ‘de heidense kapel’ werd genoemd. Uit het witte en vertrokken gezicht van de weduwnaar staarden twee verbitterde ogen naar niets. Terug naar het sterfhuis, over de modderige weg, besefte Verdenius pas goed zijn onmacht.

De brief uit Franeker bevatte goed nieuws. Chrisje meldde de geboorte van haar zevende kind. Abraham IJsbrand zou hij heten. Elisabeth zag een ontspannen lach over het gezicht van haar man glijden. In de vroege zomer brachten zij een bezoek aan de jonge naamgenoot. Een wolk van een baby, waar het bleekblauwe gezicht van Chris pijnlijk tegen afstak. Na een intensieve briefwisse­ling, met steeds de gezondheid van Chrisje als on­derwerp, kwam dan in de late herfst het bericht of Elisabeth de leiding van het gezin in Franeker voor een tijdje op zich zou willen nemen.

Abraham, die dit wel had zien aankomen, reisde mee naar Friesland. Toen hij na een paar dagen met tegenzin afscheid nam van zijn vrouw, viel hem op hoe zij veranderde. Actiever, jonger, een en al aan­dacht voor de kinderen.

De reis per vrachtboot van Harlingen naar Enkhuizen had de gezondheid van Verdenius geen goed gedaan. En dan de eenzaamheid in de pas­torie, de lange avonden alleen. Niet in staat zijn werk goed te doen, gebruikte hij oude preken en wist dat hij die nog slecht bracht ook. Het prettige vooruitzicht dat hij na de kerstdagen zijn vrouw kon terughalen bracht daarin geen verandering. “Preek over het licht, over blijdschap”, had ze hem geschreven…

Waarom lukte dat niet. Waarom gingen zijn ge­dachten zo zwaar, gaven de regels die hij op pa­pier zette de vervelende eindeloze herhaling van elk jaar hetzelfde kerstevangelie. Hoorde hij steeds weer het trage gezang van de kerkgangers.

De bijbel open, eromheen boeken, zit Abraham Verdenius in zijn stille studeerkamer. Te worste­len met zijn kerstpreek. Of met zichzelf? Hij trekt de grote Belgische petroleumlamp omlaag, in de schouw vlamt het vuur hoog op. Het stormt over Wieringen.

Luitje Wiegman is naar oud gebruik naar huis gegaan om samen met de familie de kerstavond door te brengen. Ze had de pastorie met tegenzin verlaten. Dominee hoestte zo. Mevrouw moest no­dig terugkomen. Kon ze dat maar schrijven.

Steeds meer papier komt in de turfbak naast het vuur terecht. In machteloos verdriet en woede om eigen falen en eigen twijfel samengepropt.

Eerst maar eens wat drinken. Abraham Verdenius stommelt, de kaarsluchter in de hand, de kelder in. Het roze licht trekt bewegende schaduwen tegen de witte wand. Daar bewaart Luitje de zwartebessen­wijn. Verrast over de volle kruidige smaak schenkt hij nog eens de tinnen kroes van naast de pomp – waarom zou hij de moeite doen om een glas te zoeken – vol met het geurende vocht. Een gevoel van warmte gloeit door hem heen. Herinneringen uit de kinderjaren komen terug. Over moeder die op kerstavond de oostelijke sterrenhemel afzocht, zoekend naar het Licht. Zei Jesaja niet dat het volk dat in duisternis wandelt een groot licht zal zien? Hij zal ook gaan zoeken naar het licht. Slaat zijn cape om, trekt de hoge hoed ver over het hoofd en maakt de staldeur open. Bijna zou de storm hem beletten zijn opdracht uit te voeren. De pelerine waait omhoog tot over zijn hoed als hij het stille dorp uitrijdt, de Gemeenelandsweg op.

De nieuwe Heidense Kapel op Stroe, Wieringen.

Ergens bij het kerkhof op Stroe, waar de jonge moeder ligt begraven, voelt hij de ijskoude regen en de sneeuw die zijn gezicht striemt. Met ontzet­ting beseft hij ziek te zijn, beschonken. En dat nog wel op deze mystieke plaats waar zijn twijfel een luguber hoogtepunt bereikte. (3)

Zwaar leunt hij op zijn paard. Stamelend om licht. Hijgend van uitputting, met kleren die zwaar en doorweekt om hem heen hangen, hijst hij zich omhoog. Plotseling maakt het paard een verschrik­te beweging. Maar Abraham IJsbrand schrikt niet. Uit de duisternis boven de kolkende zee klimt een lichtschijnsel omhoog, nog eens en nog eens. Als dartelende engelen. Zijn hele wezen loopt vol met een alles overspoelende vreugde. Een gevoel van vrede en oneindige genade. Dit licht, dat in hem als een ster blijft branden, geeft hem de kracht om de moeilijke weg naar huis terug te vinden.

De volgende dag, het is Kerstmis, is de kerk van Hippolytushoef leeg. Maar de mensen hebben ge­noeg om over te praten. Over de storm die bomen velde en het schip dat was vergaan. Sommigen hadden het vuur gezien dat de radeloze schipbreu­kelingen hadden ontstoken.(4)
Die onthutsende uitleg van het Licht had de grote genadige hand, die heel de wereld omvat, Abraham IJsbrand Ver­denius bespaard. 

Aanvullingen van de redactie: 
(1) - Het verhaal bestaat uit fantasie waarin enkele reële gebeurtenissen uit een ver en minder ver ver­leden van Wieringen te herkennen zijn. De schrijf­ster is Hermanna van Almelo, pseudoniem van me­vrouw Hermanna B. Baijs-Pezie (*1917-†1999). Zij werd geboren in Almelo en woonde destijds in de Van Pomerenstraat.

(2) - Op 23 juni 1868 werd de bevolking van Wie­ringen opgeschrikt door een drama dat zich heeft afgespeeld in het gezin van Jacob Tijsen, molenaar op korenmolen De Pool op Zandburen. Zijn vrouw Grietje Kooij, moeder van zeven kinderen onder wie een drieling, leed aan een postnatale depres­sie. In overspannen toestand wierp zij twee van haar kinderen in de waterput, waar zij verdronken en pleegde daarna zelfmoord.

(3) - Het kerkhof op Stroe is sinds mensenheugenis een mystieke plaats - een locatie voor religieuze doeleinden - verweven met legenden en verhalen. Volgens de overlevering zou daar in de voorchris­telijke tijd een heidense tempel hebben gestaan. Willibrord, de apostel der Friezen, zou reeds in 704 deze voor de Germaanse Friezen heilige plaats ge­kerstend hebben met een klein houten kerkje. Veel later verrees hier een tufstenen kerk gewijd aan missionaris en aartsbisschop Willibrord. Boven een Noormannenpoortje in de noordelijke muur was de afbeelding van een zwijn zichtbaar. Onderwerp van verscheidene legenden die de volksnaam Hei­dense Kapel (gangbaar na de reformatie) verkla­ren. Eén ervan betreft de Germaanse god Freyr die vruchtbaarheid en voorspoed beloofde. Zijn attri­buut was een zwijn met gouden borstels. 
Bouwvallig geworden werd deze kerk in 1878 ge­sloopt. In juni 2013 ontstond bij de bevolking het plan de kapel te herbouwen voor multifunctioneel gebruik. Vele enthousiaste en deskundige vrijwil­ligers hebben zich drie jaar lang hiertoe ingezet. De bouw was voltooid op 7 november 2016 en op deze gedenkdag van Sint Willibrord is de nieuwe ‘Heidense Kapel’ in gebruik genomen. Binnen is het er stil. Men kan er opademen bij een ontstoken kaars. Een plaats van stilte, rust en bezinning. (tekst Henk Broer)

(4) - In de Michaëlskerk te Oosterland ligt de graf­zerk van Klaas van Pomeren, oud 25 jaar, aange­spoelde drenkeldode van het oorlogsschip Oran­jewoudt. Tijdens de bloeitijd van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, in 1756, kreeg scheeps­bouwmeester Baes te Hoorn opdracht om voor re­kening van de Admiraliteit van het Noorderkwar­tier en West-Friesland een fregat te bouwen van 36 m. lang en 10.34 m. breed. Het schip kreeg de naam Oranjewoudt, naar het buitenverblijf van de Stad­houders van Friesland, en zou onder kapitein Pieter Meijtens dienen als begeleider en beschermer van een konvooi koopvaardijschepen van de VOC. Op de maidentrip voer het schip leeg van Enkhuizen naar Wieringen, alwaar ballast werd ingenomen, kanonnen, kruit, water enzovoort.
Op 8 juli 1758 werd het anker gelicht en werd koers gezet naar de Rede van Texel, uitvalsbasis voor duizenden Indiëvaarders. Zeilende in de Vlie­ter, een breed en diep vaarwater in de Zuiderzee ongeveer zes kilometer ten oosten van Den Oever, ontdekte de bemanning dat het voorschip begon te zinken. Onmiddellijk werden zware voorwerpen als ankers en kanonnen overboord geworpen maar dat mocht niet baten. Binnen een half uur was het fregat in de diepte verdwenen waarbij 106 van de 200 bemanningsleden verdronken. Naar de reden van de enorme scheepsramp werd gegist, men ver­onderstelde een constructiefout.

Ook op Texel spoelden verdronken zeelieden aan, vandaar dat ook in de kerk van Oudeschild nog grafzerken te vinden zijn die aan deze ramp herinneren. 

Amsterdamsche Courant van dinsdag 11 juli 1758: 

Men heeft tijding dat gepasseerde zaturdag, omtrent het Vlaak, door het wenden van het schip, omgeslagen is ’s Lands oorlogsschip Oranjewoudt, door den kapt. Pieter Meijtens, voor Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit van het Noorder Quar­tier, waar bij omtrent 100 Perzoonen zoude verongelukt zijn.” (kranten Delpher.nl)

Klaas (C

laas) van Pomeren werd op 22 augus­tus 1758 begraven in de kerk op Oosterland. Claas werd geboren te Medemblik en werd aldaar gere­formeerd gedoopt op 14 maart 1736. Hij was een zoon van Cornelis van Pomeren en Geertje Vos. Cornelis was een man van aanzien, in het trouw­boek van Medemblik wordt hij als enige vermeld als De Heer. Hij trouwde op 2 maart 1725 met Geer­tje Vos. 

De grafzerk in de Michaëlskerk met het opschrift: 
De Heer Klaas van Pomeren  met het Slants schip van  Oorlogh Oranjewoudt onder  De Vlieter verongelukt  Den 8 July en alhier Begraven Den 22 Augustus 1758 . Oud 25 jaar.

(zerken.nl) (foto Tiny van Teulingen-Molenaar) 

Uit het trouwboek van Medemblik. Op 2 maart (1725) trou­wen De Heer Cornelis van Pomeren (bij alle anderen staat er alleen een voornaam) en Geertje Vos. Oorspronkelijk stond er Juffrouw Geertruijd Vos. Dat is later veranderd in Geertje Vos. Zij was blijkbaar van lagere afkomst. Zo ging dat toen. (familysearch)

De kinderen uit hun huwelijk: Jan, Dirk, Jacobus, Maartje, Claas en Pieter. Zoon Claas was officier op fregatten van de Admiraliteit van het Noorderkwar­tier tot de fatale schipbreuk met de Oranjewoudt. Claas was ongehuwd.

Zijn broer Jacobus van Pomeren, gereformeerd gedoopt op 24 oktober 1731 te Medemblik, was schout van het eiland Wieringen. Jacobus doet geloofsbelijdenis in Hippolytushoef op 29 oktober 1765. Hij trouwt op 15 mei 1766 met Sijtje Wig­bout, enigst kind van Pieter Geerlofsz Wigbout, afkomstig uit Heiloo, van beroep schoolmeester, koster en voorzanger op Stroe, en Maartje Sijmons Moolenaar. Uit het huwelijk van Jacobus en Sijtje worden zes kinderen geboren: Maartje, Cornelis, Pieter, Maartje, Geertruida en Catharina. Moeder Sijtje overlijdt in 1780 en wordt evenals drie eerder overleden kinderen en in 1791 overleden dochter Maartje begraven in het schip van de Hippolytus­kerk. Jacobus hertrouwt in 1786 met de weduwe Jacoba Everharda Mooyen. Dit huwelijk blijft kin­derloos.

Zoon Cornelis (1769- ?), wordt advocaat en ver­trekt in 1788 naar Amsterdam.

Zoon Pieter (1772-1834) heeft samen met Geer­tje Heijblok een natuurlijke dochter, Pietertje van Pomeren, geboren in 1794 te Oosterland. Pieter trouwt in 1799 met Maartje Klein, weduwe met zes nog jonge kinderen. Vader Jacobus is schout en zoon Pieter is secretaris van het eiland. Pieter volgt zijn vader op in het ambt van schout. Dit ambt ver­dwijnt door de Franse wetgeving en wordt vervan­gen door het ambt van burgemeester. Zo wordt Pieter van Pomeren de eerste burgemeester van de gemeente Wieringen. Daarnaast is hij ook nota­ris en griffier van het vredegerecht. De Van Pome­renstraat is naar hem genoemd. Pieter overlijdt in 1834 en wordt opgevolgd door Pieter Pieterszoon Maats.

Door Hermanna van Almelo, bewerkt door Tiny Hoogschagen-Metselaar. Met dank aan Bob Gorter.

Bronnen: Wieringer Courant; Archief Historische Vereniging Wieringen; Oneindig Noord-Holland – www.onh.nl; Stich­ting Heidense Kapel Wieringen: www.heidensekapel.info; Oud Archief Stad Medemblik; Delpher.nl (kranten).